Geen slapende honden wakker maken, was mijn credo

Mijn vrienden op Facebook. Ooit had ik er 140, dat vond ik een mooi rond getal. Tegenwoordig zijn het er 104 ook mooi. Wanneer ik nu naar de ‘vrienden’ op Facebook kijk, kan ik verschillende categorieën maken. De eerste en belangrijkste is toch mijn familie. Dan zijn er de aangetrouwde personen met nazaten. Een grote groep Boeddhisten Er zijn (ex)collega’s, oud-studiegenoten, ex-vriendjes, exen van familieleden, oud-buurtgenoten, mensen die ik ooit op Trance feestjes, mamacafé’s en moederbijeenkomsten ontmoette, exen van exen, vrienden van zussen, vrienden van vrienden, vrienden van exen, exen van vrienden, mensen van de yoga, kinderen van vrienden van mijn ouders en die enkeling die ik nergens onder wil plaatsen.

In het echte niet digitale leven heb ik 1 vriend, mijn verloofde zogezegd en verder nog drie zussen die ik als 'beste vriendinnen' bestempeld heb. Natuurlijk zijn er dan nog een paar vrienden man of vrouw maar ik ben niet de persoon die een vaste vriendengroep heeft. Nooit gehad trouwens, ik zou niet weten hoe dat moet of voelt.
Op de kleuterschool begon mijn carrière als vriendin. Ik werd vrienden met Liesbeth en verliefd op Bob. Meestal ging ik bij Liesbeth spelen of zij bij mij. Eén keer had ik het voor elkaar om bij Bob te spelen. Ik vond het geweldig stoer dat zijn vader piloot was en ik herinner mij zijn moeder met lang bruin haar, meer weet ik er niet van. Toen ik naar de lagere school mocht, emigreerden wij naar Nederland. De eerste dag op school weet ik nog goed. Er zat een meisje met rood haar bij mij in het groepje. Ik hoorde haar naam niet zo goed en vroeg vol verwachting; "Heet jij Liesbeth?"

Tanja was bijna een kop groter en zeker een kont dikker dan ik. Bij haar thuis was alles anders, heerlijk vond ik dat. Ze woonde tussen de boerderijen in met haar ouders en broer, dronk Yogidrink, at stamppot en Negerzoenen. Haar vader was duivenmelker en haar oma woonde aan de overkant van de straat op een echte boerderij met de bijkeuken die aan de stal grensde. Geweldig vond ik het om je schoenen uit te moeten doen en dan binnendoor van de woonkamer naar de stal te mogen lopen waar de koeien stonden.
Tanja mocht op de fiets naar school, in haar eentje. Dat vond ik helemaal briljant. Wij werden elke dag naar school gebracht, bij mijn vader achterop de fiets of door mijn moeder met mijn zusjes in de rode Peugeot 504 met drie banken en op elke bank nog een paar buurkinderen. Ik wilde ook fietsen naar school, maar dat vonden mijn overbezorgde ouders geen goed plan.
Bij Tanja was het altijd feest, alles mocht. Haar vader nam ons een keer na lang zeuren,mee in de aanhanger achter de auto. Tanja en ik stuiterden bijna de bak uit, we lachten ons slap. Van haar moeder mochten we op een avond vlak voor het slapen gaan een trekje van haar sigaret, de hele verdere nacht hoestte ik de longen uit mijn lijf. Thuis verklapte ik niets van mijn wilde avonturen, ergens voelde ik dat het niet mijn ouders goedkeuring zou krijgen.

De eerste jaren in Nederland had ik wel erg moeten wennen aan de kou, het dialect dat gesproken werd door de kinderen die op de boerderijen woonden en ons gezinsleven dat zich nu veel vaker binnenshuis dan op het strand afspeelde dan op Curaçao. Ik was me wel degelijk bewust van het feit dat wij er heel anders uitzagen. Mijn haar hing niet soepel op mijn rug en schouders als ik rond huppelde, mijn ogen waren niet blauw en ik kende mijn buren niet al mijn hele leven. We woonden in een groot oud huis en mijn vader was de enige Surinaamse oogarts in de wijde omtrek. Iedereen kende hem en daarom dus ook zijn dochters alleen al door onze achternaam en donkere uiterlijk.

Als kind vond ik het maar raar om op straat aangesproken te worden door voor mij totaal vreemde mensen. Ik kon niets met die aandacht, je wist nooit wanneer die plotsklaps kon omslaan in iets negatiefs.Op school waren het de broers Bodegraven met hun vrienden die mijn zus en ik regelmatig uitscholden Dat was voor mij op een onverwacht moment begonnen en tegelijkertijd niet iets dat zich dagelijks afspeelde. Het maakte dat ik altijd op mijn hoede was, je wist immers maar nooit wanneer ze er weer zin zouden krijgen. Verjaardagspartijtjes bezocht ik standaard met buikpijn van de zenuwen. Als de dood was ik voor de eventuele onbekende buurkinderen van het feestvarken. Ook die konden zich opeens tegen mij keren en mij uitlachen om mijn anders zijn. Daarom durfde ik in gezelschap nooit de aandacht te trekken, geen slapende honden wakker maken, was mijn credo.



Na de lagere school kreeg ik mijn schooladvies; Mavo met een kleine kans op Havo, stond er op het kleine briefje dat we pas thuis open mochten maken maar waar we stiekem in het fietsenhok naar keken. In het stadje waar we woonden waren niet veel middelbare scholen. Eén katholieke, een openbare en een protestant christelijke. Naar de laatste ging ik zo ook Tanja en de meeste kinderen met Mavo, Havo of Vwo advies uit onze klas.

Op de middelbare school veranderde er veel. Je moest snel populair zien te worden, daar had ik geen lef voor. Mijn vriendinnen van de lagere school bouwden nieuwe vriendschappen en ik paste er opeens niet meer echt bij. Dit was een langzaam en geleidelijk proces. Weer was ik dat andere meisje in de groep. Mensen konden mij maar moeilijk in een vakje plaatsen. Ik probeerde mij te profileren, maar wist niet goed hoe. Me anders dan de anderen kleden was een manier, maar het leverde mij geen vriendschappen op, wel aandacht en die pakte soms ook verkeerd uit.

In drie Havo was ik zo ver van mijn vroegere klasgenootjes verwijderd geraakt, dat zij heel hard meelachten met de grote pester uit mijn klas wanneer hij mij belachelijk probeerde te maken en ik het in stilte over me heen liet komen.
Het deed mij beseffen dat ik nooit één van hen zou worden, het werd tijd me af te zetten tegen hen die mij niet wilden accepteren.

Mijn vriendschap met mijn zus groeide. We zaten allebei in vergelijkbare situaties, steeds vaker gingen we er samen op uit en zochten we steun bij elkaar wanneer één van de twee zich gekwetst voelde door klasgenoten of door voorbijgangers op straat. Onze horizon verbreedde zich doordat we elke vakantie met de trein richting de randstad reisden. Al snel merkten we dat ons uiterlijk, oftewel onze huidskleur in Amsterdam niet opviel wanneer we over straat liepen en dat gaf een enorme rust. De aandacht die we nu kregen was ten aller tijde positief. Mensen vonden ons interessant omdat we anders waren, niet vreemd maar mooi. Dit was een totaal nieuwe ervaring waar we erg van genoten, hoewel het vreemd genoeg ook erg wennen was.

Nadat ik op mijn 19e in Amsterdam kwam wonen, was de enige hechte vriendschap die ik had opgebouwd in al die jaren die met mijn zus. Meer ervaring had ik niet en dit bleek wel een mankement te zijn bleek al snel. Binnen no time had ik een relatie en woonde ik samen met mijn vriend. Hij was een Amsterdammer die menig middelbare school en coffeeshop van binnen had gezien en zo zijn vriendschappen had opgebouwd. Ik liftte mee op zijn vriendschap-skills en werd zo ook vrienden met de zijne, voornamelijk jongens, meiden waren een verhaal apart.

De behoefte om meiden te leren kennen, was er wel en niet. Enerzijds schaamde ik me soms voor het feit dat ik geen beste vriendinnen had aan de andere kant vond ik het prima. Ondertussen was ik ook al bevriend met zus nummer twee geworden. Echt veel lef had ik niet om die meiden op de juiste manier aan te spreken of beter gezegd te verleiden tot een vriendschap. Toch kwamen er meiden, ik ontmoette ze in het uitgaanscircuit, via via, in coffeeshops, op werk, tijdens mijn studie, noem maar op en met sommige heb ik nog altijd contact.
Maar een grote groep die ik al vanaf mijn middelbareschooltijd ken, is er nooit geweest. In de periode dat je leert vriendschappen te sluiten en te onderhouden, ontbrak het mij aan oefenmateriaal. Ruzie krijgen en weer vrede sluiten, op gaan in een groep metgezellen, je één voelen met de anderen in de groep, ik heb het allemaal moeten missen. Duidelijk de reden waarom het mij vervolgens in Amsterdam jaren later ook niet lukte om wel die groep te vormen.

Nu op Facebook speel ik het digitalespel van vrienden maken gewoon mee. Het is totaal niet hetzelfde als echt vriendschap sluiten, want dat heb ik ondertussen toch wel geleerd. De droom van die ene vriendengroep heb ik ondertussen uit mijn hoofd gezet. Door de jaren heen begon ik te accepteren dat ik een vreemde eend ben en zal blijven. Ik heb het vermogen om me razendsnel aan te passen aan mijn omgeving, dit leerde ik als overlevingsstrategie toen ik nog gepest werd en niet op wilde vallen in gezelschap. Het maakt dat ik me nu heel snel ergens op mijn gemak kan voelen maar ook mijn eigenheid weet te behouden want ja een vreemde eend ben en blijf ik.

Reacties

  1. Heel mooi geschreven, enigszins ontroerend ook. Je hebt het gevoel wat veel mensen(ik ook) hebben (gehad), geweldig onder woorden gebracht. Inderdaad het gevoel van nergens bij horen, niet echt een groepjesmens zijn is een welkbekend fenomeen.

    Dit verhaal heeft mij kippenvel, en tranen in mijn ogen bezorgd. Ik ben trots op je en je groeit met elk verhaal dat je schrijft. Zou je het misschien nog een keer in het echt willen voordragen? kus Angel p.s je oudste zoon, en beste vriend(als je dat wil!)

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten